15 oktober 2024
Wettelijk gezien geldt er een ontslagverbod tijdens de eerste 104 weken van ziekte. Als de werknemer na afloop van die periode niet kan werken, dan kan het dienstverband door de werkgever opgezegd worden (art. 7:670 lid 1 BW) en kan werkgever hiertoe een ontslagaanvraag indienen bij UWV.
In art. 7:669 lid 3 sub b BW is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst alléén opgezegd kan worden als aannemelijk is dat geen herstel zal optreden binnen 26 weken en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht. Het is aan UWV om te toetsen of aan deze voorwaarden voldaan wordt. Daartoe verlangt UWV op basis van de Uitvoeringsregels van werkgever een verklaring van de bedrijfsarts, waarin de volgende vragen beantwoord dienen te worden:
- de huidige (medische) mogelijkheden van werknemer voor werkhervatting
- de prognose voor de komende 26 weken de eigen functie
- de prognose voor het eigen werk in aangepaste vorm (bijvoorbeeld met aanpassingen ten aanzien van uren, werkrooster of taken)
De verklaring van de bedrijfsarts is bedoeld om het UWV in de gelegenheid te stellen zich een oordeel te vormen over de toekomstige re-integratiekansen van de werknemer. Zo wordt voorkomen dat ontslag wordt toegekend bij een werknemer wiens mogelijkheden nog gaan toenemen in de komende 26 weken. Vandaar dat de bedrijfsarts, die de werknemer immers goed kent en zich een goed beeld kan vormen van de situatie, gevraagd wordt deze verklaring te schrijven.
De NVAB is van mening dat bedrijfsartsen deze verklaring kunnen afgeven en in principe antwoord kunnen geven op de vragen die gesteld worden. De antwoorden liggen namelijk in lijn met de vragen die de bedrijfsarts bij ziekteverzuim sowieso dient te beantwoorden, te weten een uitspraak doen over de functionele beperkingen en ook over de actuele en toekomstige re-integratiemogelijkheden van een werknemer (zie de Leidraad Bedrijfsarts en privacy anno 2019, p.15).
Om een goede inschatting te kunnen maken, zal de bedrijfsarts een spreekuur dienen te plannen. Dit betreft een zogenaamd spreekuur in opdracht (van de werkgever). Er is geen toestemming nodig van de werknemer om de antwoorden op de gestelde vragen te delen met de werkgever. De medewerker heeft het recht (om ook) over dit advies een second opinion aan te vragen.
Mogelijk is in sommige situaties, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag over de prognose voor het eigen werk in aangepaste vorm (bijvoorbeeld met aanpassingen ten aanzien van uren, werkrooster of taken), de inzet van de arbeidsdeskundige (opnieuw) aangewezen. Het staat de bedrijfsarts natuurlijk vrij erover te adviseren dat een bepaalde vervolg-interventie aangewezen is om antwoord te kunnen geven op (een deel van) de vraagstelling.
Ter aanvulling
Eind 2015 meende OVAL dat er geen wettelijke grondslag was voor zo’n advies. Inmiddels is er een besluit van het UWV dat de grondslag vormt (zie hieronder).
Lees meer