Ga naar de inhoud

Voor sociaalgeneeskundige specialisten bestaat minstens 40 uur van de 200 uur uit intercollegiale toetsing (ICT). En daaraan moet de specialist in minstens 3 van de 5 jaar hebben deelgenomen.
Deelname aan intercollegiale toetsing is dus een verplichte deskundigheidsbevorderende activiteit
voor de sociaal geneeskundige om voor herregistratie in aanmerking te komen.
Kenmerkend voor intercollegiale toetsing is het in een cyclisch proces verbeteren van het eigen
professioneel handelen. De verbeterslag wordt gerealiseerd door periodiek en op methodische wijze
te reflecteren op het eigen handelen in het werk.
Het eigen handelen in de werkpraktijk van alle dag is dus onderwerp van onderzoek en verbetering.
Het gaat er niet om wat er binnen de eigen organisatie beter zou kunnen, of hoe anderen hun werk
zouden moeten doen.
Intercollegiale toetsing wordt onderscheiden in “intercollegiale toetsing in engere zin” en “intervisie”.

  • Intercollegiale toetsing in engere zin leent zich vooral voor het met elkaar toetsen van het gebruik van de juiste richtlijnen en protocollen. Hiermee wordt bereikt dat professionele werkwijzen kunnen worden bevorderd en bewaakt.
  • Bij intervisie staan vraagstukken rondom werkstijl en daarop van invloed zijnde persoonlijke
    of professionele opvattingen centraal. Tijdens intervisie wordt men zich bewust van de eigen
    persoonlijke stijl en opvattingen in het werk. Die spelen een cruciale rol in de wijze waarop
    men het werk aanpakt, omdat deze impliciete overtuigingen je in je werk sturen. Tijdens
    intervisie helpt men elkaar bij het ontdekken en verhelderen van deze impliciete
    overtuigingen bestuurders, zodat verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Je moet je hier
    eerst bewust van zijn, voordat je daar iets mee kunt doen.
    Al het handelen van de bedrijfsarts komt in principe voor intercollegiale toetsing in
    aanmerking. Het kunnen ervaringen zijn uit de zorg voor individuele cliënten, maar ook in de
    samenwerking met collega’s of andere beroepsbeoefenaren of in het contact met
    klanten/opdrachtgevers. Bij voorkeur gaat het over ervaringen/gebeurtenissen waarover je
    twijfelt. Je hebt iets op een bepaalde manier aangepakt en je wilt weten wat je anders had
    kunnen doen. Je wilt weten of je de goede keuzes hebt gemaakt. Dat leg je voor aan je
    collega’s, met de vraag: wat had ik beter kunnen doen en wat waren mijn alternatieven.

De voorwaarden aan een ICT-groep

Groepsgrootte en groepssamenstelling

  • De groep bestaat uit 4 – 12 deelnemers. In principe zijn dit vaste deelnemers. Eventuele
    wisselingen worden doorgegeven aan de NVAB via ict@nvab-online.nl en beschreven in het
    jaarverslag.
  • De groep heeft een voorzitter die ervaren is in de gehanteerde ICT-methodiek(en). De
    voorzitter heeft affiniteit met en liefst vaardigheden voor het begeleiden van ICT-groepen,
    bijvoorbeeld doordat hij/zij scholing hierin heeft gevolgd.
  • Tenminste 75% van de deelnemers is geregistreerd als sociaalgeneeskundig specialist (M&G
    of A&G) of profielarts KNMG.
  • De leden van de groep verrichten overeenkomstige werkzaamheden. Op die manier vormt
    een collectief aanvaarde norm in uitvoering van het werk de basis van de groep.
  • Artsen in opleiding tot specialist (aios) sociale geneeskunde kunnen deelnemen als zij ten
    minste 2 jaar in opleiding zijn in het betreffende specialisme of het onderdeel intercollegiale
    toetsing in de opleiding met goed gevolg hebben afgerond.
  • Het aantal aios, specialisten uit een ander specialisme of overige professionals mag maximaal
    25% van de omvang van de groep uitmaken.
  • Tussen deelnemende leden mag geen sprake mag zijn van een hiërarchische verhouding. Niet
    binnen de groep, maar ook niet daarbuiten.
  • De groep biedt een veilig klimaat zodat deelnemers vrij en open kunnen deelnemen aan het groepsproces.

Tijdsinvestering

  • Minimaal 8 uur per jaar, verdeeld over minimaal 3 bijeenkomsten.

Werkwijze

  • Onderlinge toetsingsgroepen zijn zelfsturend. Dat wil zeggen dat de deelnemers in overleg bepalen welk onderwerp wordt besproken binnen de groep.
  • Het onderwerp is van tevoren bekend. Eveneens is afgesproken wie het voorbereidt en
    volgens welke methodiek gewerkt wordt. Als er vooraf geen onderwerp bekend is, wordt
    gezamenlijk een onderwerp en de methodiek bij start van de bijeenkomst vastgesteld.
  • Het onderwerp dient de professionaliteit als sociaal-geneeskundig specialist (en/of profielarts
    KNMG binnen het specialisme M+G) te bevorderen.
  • De gehanteerde methodiek(en) voldoen aan de door de wetenschappelijke vereniging
    geaccrediteerde randvoorwaarden voor ICT-methodieken. De gebruikte methodiek(en)
    wordt(en) in het jaarverslag beschreven en verantwoord.
  • De gehanteerde methodieken zijn voor ieder duidelijk (toegelicht en besproken).
  • De gehanteerde methodiek dient te passen bij de ingebrachte problematiek; een groep kan
    dus van meerdere methodieken gebruik maken.
  • De voorziter licht het doel van elke stap toe bij de overgang naar een volgende fase.
  • Tenminste eenmaal per jaar worden het proces en de gebruikte methodieken geëvalueerd en
    formuleert de groep verbeterpunten.

Verslaglegging

  • Van iedere bijeenkomst wordt een presentielijst bijgehouden.
  • Hierin staat:
    • Datum bijeenkomst
    • Namen deelnemers (voorleters, (meisjes)naam)
    • BIG-nummer deelnemers
    • Handtekeningen deelnemers
  • De groep maakt tenminste eenmaal per jaar een jaarverslag.
    Alle deelnemers ontvangen na opstelling een door de voorziter ondertekend exemplaar. Dit
    document kunnen deelnemers uploaden in het digitale dossier in GAIA.